-
1 geloof hechten
гл.общ. поверить, оказать доверие (aan-кому-л.) -
2 geloof
♦voorbeelden:1 geloof, hoop en liefde • la foi, l'espérance et la charitéhij heeft een onvoorwaardelijk geloof in uw woorden • il a une foi inconditionnelle en vos paroleshet ware geloof • la vraie foizijn geloof belijden • faire sa confession de foihet geloof bezitten • avoir la foiergens geloof aan hechten • ajouter foi à qc.voor zijn geloof uitkomen • professer sa foihet geloof in God • la foi en Dieuhet geloof in reïncarnatie • la croyance à la réincarnationgeloof in de wetenschap hebben • avoir foi dans la sciencehet geloof in de vooruitgang • la croyance au progrèseen geloof dat bergen kan verzetten • une foi capable de soulever les montagneseen geloof verzaken • abjurer une religion -
3 geloof
1 [vertrouwen in de waarheid van iets] faith, belief ⇒ trust2 [vertrouwen op God(s woord)] faith5 [vertrouwen van anderen, krediet] trust♦voorbeelden:ergens geloof aan hechten • give/attach credence to something, believe something2 geloof, hoop en liefde • faith, hope and charityeen vurig geloof in God • ardent faith in Godeen geloof dat bergen kan verzetten • a faith that can move mountainshet geloof in reïncarnatie • belief in reincarnationgeloof in de mensheid hebben • have faith in humanityhet ware geloof • the true faith, the Faithzijn geloof belijden/verzaken/afzweren • profess/renounce/forswear one's faith5 op goed geloof aannemen • accept/take on trust/ in good faith -
4 hechten
2 [vastmaken] attach, fasten ⇒ (af)fix3 [toekennen] attach♦voorbeelden:1 een wond hechten • suture/sew up a wound3 geloof aan iets hechten • give credit/credence to something, credit somethingwaarde/belang aan iets hechten • attach (a certain)value/importance to something2 [waarde toekennen aan] be attached/devoted (to) ⇒ adhere (to)♦voorbeelden:2 aan iets/iemand gehecht zijn • be attached to something/someonehij hecht zeer aan traditie/vormen • he clings strongly to tradition/the proprietiesIII 〈wederkerend werkwoord; zich hechten〉2 [gesteld raken op] become attached♦voorbeelden: -
5 geloof aan iets hechten
geloof aan iets hechtengive credit/credence to something, credit somethingVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > geloof aan iets hechten
-
6 ergens geloof aan hechten
ergens geloof aan hechtenajouter foi à qc. -
7 ergens geloof aan hechten
ergens geloof aan hechtengive/attach credence to something, believe somethingVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > ergens geloof aan hechten
-
8 Glaube
Glaube〈m.; Glaubens〉♦voorbeelden:1 guten Glaubens • te goeder trouw, in goed vertrouwenjemandem seinen Glauben lassen • iemand in zijn geloof latenjemandes Worten keinen Glauben schenken • aan iemands woorden geen geloof hechtender Glaube an die Ehrlichkeit • het geloof in de eerlijkheidim Glauben, dass … • in de overtuiging, mening dat …im guten Glauben, in gutem Glauben • op goed geloof, te goeder trouwin dem Glauben leben • in de mening verkerensich in dem Glauben wiegen, dass … • in de waan verkeren dat … -
9 foi
foi [fwaa]〈v.〉♦voorbeelden:homme de foi • gelovigen'avoir ni foi ni loi • god noch gebod kennendigne de foi • betrouwbaarajouter foi à • geloof hechten aan, gelovenla foi en soi-même • zelfvertrouwende bonne foi • te goeder trouw, eerlijk, rechtschapenen toute bonne foi • geheel te goeder trouw, met de hand op het hartmauvaise foi • kwade trouw, onoprechtheid, oneerlijkheidfaire foi de • bewijzen, getuigen vansur la foi de • op het woord vanf1) geloof, vertrouwen2) trouw, gegeven woord -
10 credence
-
11 credit
n. krediet, afbetaling; vertrouwen; recht, voorrecht; waardering; eer; in zijn voordeel--------v. geloven; crediterencredit1[ kreddit]♦voorbeelden:1 krediet3 tegoed ⇒ spaarbanktegoed, positief saldo♦voorbeelden:1 unlimited credit • onbeperkt/blanco kredietbuy on credit • op krediet/afbetaling kopen2 eer ⇒ lof, verdienste3 krediet(waardigheid) ⇒ solventie, goede naam♦voorbeelden:do you give credit to that story? • hecht jij enig geloof aan dat verhaal?lend credit to • bevestigen, geloofwaardig maken2 it does you credit, it is to your credit, it reflects credit on you • het siert je, het strekt je tot eerhe took the credit for it • hij ging met de eer strijkenthey have 30 albums to their credit • ze hebben 30 elpees op hun naamIV 〈 meervoud〉————————credit2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 credit an amount to someone/to someone's account, credit someone with an amount • iemand voor een bedrag crediteren -
12 поверить
vgener. geloof hechten, geloof slaan -
13 créance
créance [kree.ãs]〈v.〉♦voorbeelden:digne de créance • geloofwaardigdonner, ajouter créance • geloof hechtentrouver créance • geloofd, geaccepteerd worden -
14 поверить
vgener. geloof hechten, geloof slaan -
15 оказать доверие
vgener. geloof hechten (aan-êîìó-ô.) -
16 attach/give no credence to
attach/give no credence to -
17 be incredulous of
be incredulous of -
18 incredulous
-
19 donner, ajouter créance
donner, ajouter créance -
20 ajouter foi à
ajouter foi àgeloof hechten aan, geloven
- 1
- 2